Ik zal mezelf even kort voorstellen, ik ben Laura Koekkoek, 27 jaar en loop stage bij Food and Wellness voor mijn opleiding Voeding en Diëtetiek. Ik heb hiervoor biomedische wetenschappen gestudeerd en een master opleiding in neurobiologie gedaan.

De afgelopen 5 jaar heb ik promotie onderzoek gedaan waarbij ik geïnteresseerd was in hoe de hersenen eetgedrag aansturen. Tijdens mijn promotie onderzoek ben ik begonnen met mijn opleiding tot diëtist, omdat ik graag naast mijn wetenschappelijke kennis ook meer praktische ervaring wilde hebben rondom voeding en eetgedrag.
In de toekomst hoop ik meer onderzoek te blijven doen naar hoe voeding onderdeel kan zijn van de behandeling van verschillende ziektes, waarbij mijn ervaring als diëtist me helpt om mijn bevindingen te vertalen naar de praktijk.

In de praktijk van Voedingsadviesbureau Food and Wellness komen regelmatig mensen die graag een gezondere leefstijl willen bereiken. Om een zo goed mogelijk advies te geven, meten we verschillende dingen zoals lengte en gewicht, maar ook middelomtrek en lichaamssamenstelling. Dit zette me aan het denken, welke van deze factoren zegt eigenlijk het meest over iemands gezondheid?

Misschien heb je wel eens op een website je BMI berekend, en wellicht vertelde deze website je ook of je BMI te hoog of te laag was. Maar wat zegt dit getal precies over onze gezondheid? Body Mass Index, oftewel BMI, is de verhouding tussen lichaamsgewicht en lichaamslengte. Het wordt berekend door het gewicht te delen door lichaamslengte in het kwadraat. Over het algemeen wordt aangehouden dat voor volwassenen een BMI tussen de 18,5 en 25, betekent dat je een gezond gewicht hebt. Een BMI tussen de 25 en 30 wijst op overgewicht, en een BMI boven de 30 beschouwen we als obesitas. Hoewel BMI makkelijk is om te berekenen, en veel wordt gebruikt om te bepalen of iemand een gezond gewicht heeft, is de relatie tussen BMI en gezondheid toch nog iets gecompliceerder.

BMI en lichaamssamenstelling

Allereerst laat BMI niet zien wat voor lichaamssamenstelling iemand heeft, en dat kan wel belangrijk zijn om te weten. Mensen die bijvoorbeeld veel aan krachttraining doen, en daarmee een behoorlijke spiermassa aan het opbouwen zijn, kunnen in gewicht toenemen. Dit heeft echter niet de negatieve impact op gezondheid, die gewichtstoename door toename van vetmassa wel kan hebben. Er is een relatief eenvoudige oplossing voor dit probleem, door de lichaamssamenstelling te meten. Zo kunnen diëtisten bijvoorbeeld een huidplooimeting doen, om een inschatting te maken van je vetpercentage. Een andere manier is door middel van bio-impedantie, bijvoorbeeld met een bio-impedantie weegschaal. Zo’n weegschaal stuurt een klein elektrisch stroompje door je lichaam, en meet de weerstand die het lichaam geeft. Water in het lichaam zorgt voor minder weerstand, en het meeste water in het lichaam wordt opgeslagen in de spieren. Daardoor kan er vervolgens een inschatting worden gemaakt van de spiermassa. Omdat de hoeveelheid water dus invloed heeft op de meting, is het belangrijk om te beseffen dat iemands hydratie status de meting kan veranderen. Dit soort weegschalen kunnen een goede schatting geven, maar het blijft een schatting.

Waar bevindt vet zich precies in het lichaam?

Stel dat we nu weten wat iemands BMI is, en wat voor lichaamssamenstelling deze persoon heeft,  dan hoeft dit nog altijd niet het complete beeld te geven van de relatie tot gezondheid. Het maakt namelijk ook nog uit, waar het vet zich bevindt in het lichaam. Zo is er bewijs dat buikvet schadelijker is voor de gezondheid dan vet wat bijvoorbeeld op de heupen of bovenbenen zit1,2. Een interessante studie laat zien dat er een negatieve relatie is tussen buikvet en insuline gevoeligheid (een maat van hoe gevoelig je lichaam is voor het hormoon insuline, wanneer dat sterk verminderd is spreken we van Diabetes Mellitus Type II), terwijl er juist een positieve relatie is tussen subcutaan vet (het vet dat direct onder de huid zit) en insuline gevoeligheid. Dat klinkt misschien in eerste instantie wat gek, dat meer vet hebben juist zou kunnen helpen voor insuline gevoeligheid, maar de gedachte hierachter is dat als het makkelijker is voor je lichaam om het vet op te slaan op de juiste plek (subcutaan), dat dat voorkomt dat het wordt opgeslagen op de verkeerde plek (tussen de organen in de buik). Waar je in je lichaam het makkelijkst vet opslaat, wordt bepaald door een combinatie van factoren, zoals je leeftijd, geslacht en genetische aanleg. Hoe kun je ontdekken waar je vet precies zit? De meest accurate methode is met een zogenaamde DEXA-scan, maar dit is duur en lang niet voor iedereen beschikbaar. Veel gemakkelijker is om middelomtrek meten, en daarmee bijvoorbeeld de middelomtrek-tot-lengte of middelomtrek-tot-heup ratio bepalen, om een inschatting te krijgen van waar het vet in jouw lichaam zich bevindt.

BMI of buikvet verminderen?

Nu is het zo dat BMI en buikvet aan elkaar gecorreleerd zijn3 (dat wil zeggen, iemand met een hoger BMI heeft vaak ook meer buikvet), en zou men dus kunnen denken dat alleen BMI meten voldoende kan zijn. Tegelijkertijd bestaan er grote verschillen in de gezondheidsgevolgen die mensen ondervinden van obesitas, en dat komt mogelijk door de verschillen in lichaamssamenstelling en vetverdeling4. De conclusie is dus eigenlijk: BMI kan iets zeggen over gezondheid, maar het is belangrijk om een completer plaatje te krijgen, door ook vetpercentage en vetverdeling in te schatten. Bovendien kan het bepalen van de vetverdeling ook een belangrijke consequentie hebben voor de diëtisten praktijk: namelijk dat gewichtsverlies misschien niet het enige doel moet zijn, maar er ook gefocust kan worden op vermindering van de buikvetmassa. Nu vraag je je misschien af, wat zou ik zelf kunnen doen om specifiek die buikvetmassa te verminderen? Uit een grote studie die verschillende types fysieke activiteit met elkaar vergeleek, bleek dat matig tot zware intensieve duursport hiervoor het beste werkte5. Dit houdt bijvoorbeeld hardlopen, fietsen of zwemmen in. Het Voedingscentrum raadt aan om te proberen 150 minuten per week matig tot intensief te bewegen, dit heeft dus waarschijnlijk ook positieve gevolgen voor de hoeveelheid buikvet!

Leefstijlveranderingen zijn altijd goed!

Tot slot is het belangrijk om te beseffen dat leefstijlveranderingen, zelfs als ze zonder gewichtsverlies gepaard gaan, alsnog een enorm positief effect voor je gezondheid kunnen hebben. Zo bleek bijvoorbeeld dat de kans op hart- en vaatziekten aanzienlijk afnam in mensen die switchten naar een gezond, Mediterraan dieet, zonder dat deze mensen gewicht verloren6. Daarnaast is het risico op het krijgen van hart- en vaatziekten in mensen met overgewicht die een actieve leefstijl hebben ook beduidend kleiner dan in mensen die een inactieve leefstijl hebben7. Kortom, het aanwennen van gezondere gewoontes zal altijd positieve gevolgen hebben voor je gezondheid, zelfs als het je BMI niet gelijk verandert.

Geschreven door Laura Koekkoek, onderzoeker in het AMC en diëtist in opleiding i.o.v. Corinne van Acht, dietist bij Voedingsadviesbureau Food and Wellness

1: Tchernof, A., & Després, J. P. (2013). Pathophysiology of human visceral obesity: an update. Physiological reviews.

2: McLaughlin, T., Lamendola, C., Liu, A., & Abbasi, F. (2011). Preferential fat deposition in subcutaneous versus visceral depots is associated with insulin sensitivity. The Journal of Clinical Endocrinology & Metabolism, 96(11), E1756-E1760.

3: Gelber, R. P., Gaziano, J. M., Orav, E. J., Manson, J. E., Buring, J. E., & Kurth, T. (2008). Measures of obesity and cardiovascular risk among men and women. Journal of the American College of Cardiology, 52(8), 605-615.

4: Neeland, I. J., Poirier, P., & Després, J. P. (2018). Cardiovascular and metabolic heterogeneity of obesity: clinical challenges and implications for management. Circulation, 137(13), 1391-1406.

5: Vissers, D., Hens, W., Taeymans, J., Baeyens, J. P., Poortmans, J., & Van Gaal, L. (2013). The effect of exercise on visceral adipose tissue in overweight adults: a systematic review and meta-analysis. PloS one, 8(2), e56415.

6: Estruch, R., Ros, E., Salas-Salvadó, J., Covas, M. I., Corella, D., Arós, F., … & Martínez-González, M. A. (2013). Primary prevention of cardiovascular disease with a Mediterranean diet. New England Journal of Medicine, 368(14), 1279-1290.